99
bestaat om werk te vindenen dat deze omstandigheid teweeg
brengt, dat het verzoek om onderstand door hen die werken
kunnen minder dringend en ook voor ons minder klemmend is.
In alle fabrieken blijft naast den zaakkundigen en bedreven werk
man plaats voor den geheel onkundigen, tot het verrichten van
groven arbeiden het getal van hendie zich niet voor eenig
beroep bekwaamd hebbenis verüazend groot. Het bestaan van
verschillende soorten fabriekendoet de gelegenheid aanwezig zijn
om verschillend soort werk te vinden. Zoo kan de forsche man
voordeel doen met zijne lichaamskrachten, b. v. in de bestaande
ijzergieterijenen de minder physiek ontwikkeldeook vrouwen
diensten leveren in lucifers-, lompen- en andere fabrieken.
Het gevolg hiervan isdat in den regel alleen ouden van dagen
en ziekelijke en gebrekkelijke personen tot onze vastbedeeldcn
behooren.
Het is een feit dat opmerking verdientdat alle armeneen
maal bedeeld, ieder jaar op denzelfden tijd terugkeerenevenals
of de eenmaal bestaan hebbende behoefte onveranderlijk jaarlijks
terugkomt. Is b. v. December aangebrokendan moet er bedee
ling ontvangen worden, al zouden dan ook nog ruimschoots ver
diensten te maken zijn. De tijd is er, en deze acht men dat de
behoefte stelt. Dit dwaalbegrip behoort bestreden te worden
niet alleen feitelijk, d. i. door eenvoudig geen onderstand uitte-
reiken dan a.lleen bij gebleken behoefte, maar ook zedelijk, d. i.
door meer juiste begrippen daarvoor in de plaats te stellen Om
dat doel te bereikenwordt in de eerste plaats tegenover de
armen de wekelijksche bedeeling niet meer naar de wisseling
der jaargetijden in zomer- en winterbedeeling onderscheidenin
de tweede plaats wordt een iederaan wienb. v. in den
winter, onderstand wordt toegekend, geleerd, dat die onderstand
niet gegeven wordt omdat het winter is, maar omdat het blijkt,
dat behoefte dien noodig maakten in de derde plaats wordt de
leer verbreid, dat „bedeeling ontvangen'' geen vordering is, die
door het aanbreken van den winter een wettig karakter verkrijgt.
Bedeelden wij in 1869 10221, in 1870 9634 en in 1871
7323 roggebroodenin 1872 hebben wij er uitgereikt 6500
zooals wij reeds hiervoor mededeelden.
Het is een verblijdend teekendat wij van jaar tot jaar kunnen
geraken tot vermindering onzer uitgaven aan onderstand in geld
en brood; en daar die uitgaven, meer dan eenige andere, het
peil zijn van den voor- of achteruitgang van het armwezen mogen