Bijlage A.
VERSLAG omtrent den toestand van het oud-archief,
van de bibliotheek en van hetgeen gedurende 1873
door den gemeente-archivaris krachtens artikels 3 en
12 zijner instructie is verrigt.
De taak, welke de ondergeteekende bij het aanvaarden zijner
betrekking op zich namwerd hembehalve door zijne instructie,
ook aangewezen door den toestand zoo van boekerij als van archief.
De boekerijbevond zich in een staat van grenzenlooze ver
warring. Allerlei soorten van werkenover de uiteenloopendste
onderwerpen handelende, zelfs meestal enkele deelen daarvan
waren op de vreemdsoortigste wijze gegroepeerd. Wanneer,
om iets te noemen, het eerste deel vaneen bepaald werk zich
bevond op eene plank in het voorste lokaal, kon men het
tweede deel soms vinden tusschen de registers van het archief.
Daarbij was het geheel overdekt door eene laag stof, die aan
toonde, dat geene reinigende hand in de laatste jaren aldaar
was werkzaam geweest. Het gevolg van een en ander was,
dat in de voorhanden aanteekeningen werken als vermist waren
aangeteekend, wier aanwezendheid deze bewering ten eenenmale
logenstrafte.
De boekwerken waren in den regel voorzien van drie of
vier nummers, waardoor de duidelijkheid en het gemak in het
opzoeken niet bevorderd werd.
Deze omstandigheid is hieraan toe te schrijven, dat op ver
schillende tijdstippen, pogingen tot catalogiseren zijn aange
wend, waar niet ten einde gebracht.
Evenwel waren er catalogussen, een van Van Goor, omstreeks
1750 vervaardigd, en een andere van het begin dezer eeuw,
niet veel meer dan eene copie van eerstgenoemd en. De cata
logus van Van Goor berustte op een dubbelen grondslag. De
eerste verdeeling was deze: juridische, niet-juridische werken;
de tweede: folio's, quarto's, octavo's. Welken eerbied ook
koesterende voor Van Goor, en diens verdiensten omtrent de
gemeente Breda, meende de ondergeteekende toch hierin zijn
spoor niet te moeten volgen. Vooreerst toch scheen eene dubbele