Ill VERVOLGING VAN ACHTERSTALLIGE RENTEN. Met het in regten vervolgen van rentpligtigendie weige ren of nalaten de door hen verschuldigde renten te betalen heeft zich belast ons medelid de heer M1'. H. A. Van Mens en ten aanzien van eenen dier verpligtingen hebben wij be reids reden op goede uitkomsten te hoopen. STAAT EN ONDERHOUD DER GEBOUWEN. De gebouwen den armen in eigendom toebehoorende, zijn: het zoogenaamde oude-vrouwenhuis met daaraan gelegen wo ningen en het huis, waarin de gemeente-apotheek gevestigd is. Dit laatste, sinds kort een geheel nieuw gebouw, is in goeden staat en vereischt weinig onderhoud, maar het eerst genoemd eigendom brengt, wegens zijn ouderdom en omvang, vanzelf vrij wat kosten aan onderhoud te weeg. Een ge brek, ontstaan in den waterloop op de binnenplaats van be doeld eigendom, waardoor drabbig en stankgevend water over die plaats vloeide en daar bestendig bleef liggen, heeft ons in de noodzakelijkheid gebragt om aldaar een riool te laten aan brengen in verbinding met stads-riool. SCHORSING VAN BETALING DER ROGGEVRACIITEN. Naar aanleiding van den meermalen door uwen raad te kennen gegeven wensch, en nog laatstelijk bij brief dd. 21 Oc tober 1874, N°. 610, om bij de levering van rogge tot beta ling van renten geen vracht meer uittekeeren, hebben wij in onze vergadering van den 25. October 1874 besloten dien wensch optevolgen. Lang hebben wij gedraald dat besluit te nemen, omdat wij van oordeel waren, zooals wij de eer hadden U reeds medetedeelen bij brieven dd. 28 Sep tember 1865, N°. 802, en 13 September 1867, N°. 805, dat het regtskundig voorzigtig en billijk was geene verzwaring in de verpligtingen der debiteuren te provoceeren, wanneer die verpligtingen van zoo oude dagteekening zijn, als bij onze renten het geval is; het is waar, dat art. 1429 B.W. als alge- meenen regel bepaalt, dat de betaling geschiedt ter woon- plaatse van den schuldeischer, doch men mag niet uit het oog verliezen, dat dit eene belangrijke afwijking van het Fran-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1874 | | pagina 114