86 lig onvoldoende, en waar men waarschijnlijk in den zomer over warmte en gebrek aan luchtverversching zal klagen. In 't algemeen kan de commissie niet anders dan herhalen, het locaal der Hoogere Burgerschool is ontworpen in verband met het plan, om het onderwijs tot eenen drie-, uiterlijk vierjarigen cursus te beperken; en onafhankelijk van dien is niet genoeg rekening gehouden met de behoefte aan ruimte, tot berging van hulpmiddelen voor het onderwijs en andere nevenzaken benoodigd. Het zou zeer wenschelijk zijn, dat aan eenige uitbreiding werd gedacht. De evengenoemde hulpmiddelen zijn in het afgeloopen jaar weder vrij aanmerkelijk toegenomen; voor het physisch kabi net werden enkele noodzakelijke, vrij kostbare werktuigen aangekocht; voor het onderwijs in scheikunde was eene aan vulling van glaswerk en chemicaliën onmisbaar; en de verza meling van voorwerpentot de natuurlijke geschiedenis betrek king hebbende, werd door de vrijgevigheid van vele voorstan ders van het onderwijs, die daarvoor grootelijks dank verdienen wederom zoo aanzienlijk verrijkt, dat zij meer en meer be zienswaardig mag worden genoemd, maar uit dien hoofde ook op eene betere bergplaats aanspraak heeft. Valt er van de tot nu toe besproken inrigting veel goeds te zeggen, het is der commissie niet minder aangenaam, zich bij voortduring te mogen vleijen, dat ook de BURGERAVONDSCHOOL allengs eene betere toekomst te gemoet gaat. Blijkens haar laatste verslag, had het naauwer verband waarin die inrigting tot het teeken-instituut werd gebragt, aanvankelijk ten gevolge, dat een vrij aanzienlijk getal leer lingen van dat instituut, bij den aanvang van den cursus 1873/74, zich bereid verklaarde aan het onderrigt, dat voor rekening komt van de Burgeravondschool, deel te nemen. Wel werd aan deze belofte niet door allen gestand gedaan, maar toch gedacht onderwijs kon onafgebroken tot het begin der maand April worden voortgezeten toen het in September 1874 weder werd opgevat, lieten zich op nieuw negen-en tachtig leerlingen inschrijven; terwijl dat cijfer bij het einde van het burgerlijk jaar, slechts eene geringe reductiemeeren-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1874 | | pagina 89