87 deels door toevallige omstandigheden gewettigdhad ondergaan. Voorts zijn genoemde leerlingen, gelijk vroeger verdeeld in drie klassen, met name: eene voorbereidende, waar door eenen hulponderwijzer van eene der lagere scholen, H. Verbeeten, ondcrrigt wordt gegeven in het rekenen, de Nederlandsche taal en de aardrijkskunde, met negen-en-twintig leerlingen; eene eerste klasse, waar dat onderrigt wordt voortgezet en uitgebreid tot de beginselen van meetkunde en natuurkunde, door den directeur Hedick en de leeraars Dirks en Bosmet twintig leerlingen; eindelijk eene tweede klasse, waar de leer der constiuctiën wordt behandeld door den leeraar Korteweg, geassisteerd door den architect Lamersmet veertig leerlingendie tevens de lessen in het zoogenaamd bouwkundig teekenen aan het Instituut bij wonen; terwijl die van de twee andere klassen aan die in het handteekenen deelnemen. Op schitterende uitkomsten van dit een en ander valt nog niet te roemen; maar vermits eene langdurige ondervinding heeft geleerd, dat jongelingen uit den handwerksstand minder op vermeerdering van kennisdan op handigheid in het teeke nen prijs stellen, kan het doel niet anders wezen dan onge merkt deze twee zaken te vereenigen, en langs dien weg het teeken-onderwijs meer vruchtbaar te maken, en er bestaat al thans hoop dat dit doel allengs zal worden bereikt. Een groot bezwaar is het altijd, dat de meerderheid van genoemde jon gelingen te vroeg de lagere school vaarwel zegt, en bijgevolg niet genoegzaam is ontwikkeldom zelfs van het meest een voudig, grootendeels aanschouwelijk onderwijs en meet- en natuurkunde, veel meer in projectiën, perspectief enz., duur zame indrukken mede te dragen. De derde inrigting van openbaar middelbaar onderwijs in deze gemeente, het TEEKEN-INSTITUUT staat bij voortduring onder beheer van eene bijzondere com missie, die gewoon is jaarlijks verslag te doen. Volgens dat verslag werd de cursus, in October 1873 met honderd zes en vijftig leerlingen geopend, met twee honderd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1874 | | pagina 90