103 werd aangevangen met honderd vier en negentig. Het ver schil is niet groot genoeg om daaraan gewigt te hechten en komt daarenboven alleen voor rekening van de hoofd-afdeeling aan het handteekenen gewijd, waar, zoo met het oog op het aantal docenten, als op de beschikbare ruimte, overbevolking bestond. Er is dus een reden tot tevredenheid dan tot onge rustheid. Van meer belang is het daarentegen, dat de uitkomsten van het onderwijs op den duur bevredigend zijn te noemen. De zoo even bedoelde hoofd-afdeeling is in drie onder-afdeelingen, deze wederom zijn in verscheidene klassen verdeeld, en de overgangen van de eene klasse tot de andere konden geregeld plaats hebben, terwijl tegen het einde van den cursus 1875/76 als gewoonlijk in iedere klasse een wedstrijd werd geopend, die zoo goed uitviel, dat niet minder dan veertien medailles en tal van getuigschriften konden worden toegekend. Hetzelfde was het geval in de tweede hoofd-afdeelingwaar meer bepaald van het regtlijnig teekenen werk wordt gemaakt en die ruim veertig leerlingen telt, meerendeels jonge of aanstaande handwerkslieden, die tevens de kern vormen van de burger-avondschool. Ook daar werd met lust en vrucht gearbeid en werden welverdiende belooningen behaald. De commissie vereenigt zich naar aanleiding van dit een en ander gaarne met den lof, die ten aanzien van bekwaamheid en ijverdoor de speciale commissie aan het onderwijzend personeel wordt toegebragt. Aan onderscheidene leden van dat personeel is in het afge- loopen jaar eene verhooging van jaarwedde ad honderd gulden ieder te beurt gevallen, terwijl de Heer T. Hermus definitief tot leeraar in het boetseren is aangesteld. Een der leerlingen die gedurende eenigen tijd als kweekeling goede diensten bewees, heeft zich teruggetrokken, doch er bestaat vooruitzigt dat deze ledige plaats met het begin van den volgenden cursus zal worden aangevuld. De speciale commissie verlangt, dat de collectie van hulp middelen voor het onderwijs, die anders in goeden staat is, door aankoop van eenige nieuwe modellen worde verrijkt, en vermoedelijk zal daar tegen geen bezwaar zijn, maar vooral meent deze commissie de aandacht van den Raad te moeten vestigen op wat door dezelfde speciale commissie ten aanzien van de localen, waarmede zij zich reeds zoolang heeft beholpen, wordt in het midden gebragt, in het vertrouwen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1876 | | pagina 106