HOOFDSTUK VIII.
KERKELIJKE ZAKEN.
Noch in het getal der kerkelijke gemeenten en
kerkgebouwen aan den openbareneeredienst toegewijd,
noch in dat der dienstdoende geestelijken, had ver
andering plaats.
De kerkgebouwen bevinden zich, voor zooveel ons
bekend, in een goeden staat. Uitgaven voor den
openbaren eeredienst, subsidiën voor bouw en herstel
van kerken en pastoriën, toelagen aan pastoors,
kapelaans, predikanten enz. zijn, zoo ver wij weten,
niet verleend.
Het is ons niet bekend, dat magtigingen werden
verleend, tot het aanvaarden van legaten, schenkingen,
enz. voor godsdienstige doeleinden.
Daar de geheele restauratie van het beneden gedeelte
van den toren der groote of voormalige Lieve Vrouwe
kerk in 1880 was ten einde gebragt, werd de commissie,
aan welke in 1869 dat herstellingswerk was opge
dragen, bij raadsbesluit van den 12e Februarij 1881
ontbonden, onder dankbetuiging voor de vele en
gewigtige dienste te dier zake bewezen.
In het verslag van het vorig jaar gaven wij het
wenschelijke te kennen dat de torenspits, die in 1694
door den bliksem afbrandde, en sedert werd opge
bouwd, weder in den oorspronkelijken stijl kon worden
herstelddit werk, geraamd zijnde op /30000,werden
daartoe aan het Rijk en de Provincie bijdragen
gevraagd in verhouding tot de subsidiën die voor de
restauratie van den toren, waren toegekend.
Van de Gedeputeerde Staten mogten wij het
berigt ontvangen dat de provinciale staten op de
voors. aanvrage eene gunstige beschikking genomen,
en op hunne begrooting voor 1882 eene som van
ƒ3333,33 hadden gebragt als bijdrage voor het een
derde in de voormelde kosten.