130 onzer administratie en die der kerkelijke en bijzondere in stellingen van weldadigheid alhier voor oogen, vooralsnog geen reden bestaat. Alleen schijnt, onder den invloed der toenemende bescha ving, verbetering te komen in den zichtbaren vorm van armoede. Die vorm is minder grof, minder onoogelijk dan vroeger. Het meerendeel der armen ziet men niet meer rondloopen in walgelijke lompen, noch verblijf honden in afzichtelijke krotten. Doch al moge daarop met welgevallen gewezen worden en al is daarin misschien het uitgangspunt gelegen eener betere toekomst, tastbare gevolgen in liet be lang der armen admistratiën zijn daar nog niet uit voortge sproten. Lettende op de teekenen die zich openbaren, kun nen wij de meening niet van ons afwerpen, dat, al wijzigt zich ook de vorm en misschien zelfs gaandeweg het begrip van armoede, er vooreerst op een kleiner getal hulpbehoe venden niet te rekenen valt. Breda, den 18 Januari 1882. Het burgerlijk armbestuur L. INGEN-HOUSZ, Voorzitter. A. R. VERMEULEN, Rentmeester

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1882 | | pagina 134