70 Voor zoo verre ons bekend, zijn geene nieuwe werktui gen ingevoerd of aan beslaande verbeteringen aangebraclit. Overeenkomstig de wet van den 2 Juni 1875 Staatsblad N°. 95) zijn door ons in 1885 vergunningen uitgereikt voor liet oprichten der volgende inrichtingen aan C. J. Ingenhoven, voor eene broodbakken] L. van der Linden, voor eene smederij J. C. Renard, voor eene slachterij u M. Mackenzie, voor een tabakseest J. Gits, voor eene broodbakkcrij N. Knijper, voor eene smederij E. M. Knuvclder, voor eene spekslachterij I). van Alphen, voor eene huidenzouterij J. C. Wassen, voor eene varkensslachterij G. A. Goossens, voor eeii bakkersoven J. van Hofwegen, voor een stoommachine in zijne kleerbleekerij. Terwijl bij Koninklijk besluit van den 9 December 1885 17, aan de Maatschappij Lot exploitatie van Staats Spoor wegen te Utrecht, vergunning werd verleend tot het plaat sen van eenen stoomketel tot liet verwarmen van waterstoven in het stationsgebouw te Breda. Omtrent het fabriekswezen is geen achteruitgang te be speuren; terwijl ambachten en beroepen in {bedrijvigheid toenemen. Zie voor meerdere bijzonderheden het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, bijlage H hierachter. b. Verveening. Is in de gemeente niet aanwezig. c. Mijnwezen. Steengroeven en kolenmijnen worden hier niet aangettroTeii.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1885 | | pagina 74