Voor zooverre ons bekend, zijn geene nieuwe werktuigen ingevoerd of aan bestaande verbeteringen aangebracht. Overeenkomstig dé wet van den 2 Juni 1875 (Staatsblad N°. 95; zijn door ons in 1887 vergunningen uitgereikt voor het oprichten der volgende vergunningen aan G. Bank, voor eene smederij; H. J. Simons, voor eene kuiperij; J. C. Roks, voor eene bakkerij; Ant. v. d. Brule, voor eene bakkerij; L. S. van der Ven, voor eene bakkerij; J. Jespers, voor eene slachterij; J. Mertens, voor eene slachterij; Wed. J. van Oerle, voor eene bakkerij; F. Teurlings. voor eene bakkerij; P. F. Clarijs; voor eene smederij; Corns. Kerremans, voor eene bakkerij; L. van Hooijdonk,, voor eene rookcrij; Jos. Dielissen, voor eene bakkerij; H. W. F. van Dalsum, voor eene werkplaats; A. de Ruijler, voor eene paardenslachterij; C. M. H. J. M. G. Lips, voor eene stoomleerlooierij; A. Heijmans. voor eene slachterij; A. Melis, voor eene loodgieterij. Betrekkelijk het fabriekswezen is geen achteruitgang te be speuren, terwijl ambachten en beroepen nog al veel werk hebben. Zie overigens het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, bijlage H. hierachter. b. Verveening. Bestaat in de gemeente niet. c. Mijnwezen. Steengroeven en kolenmijnen worden hier niet aangetroffen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1887 | | pagina 80