Wij vinden alhier gelegenheid een geschil mede te deel en, dat gerezen was over het domicilie van onderstand van eenen behoeftigen meerderjarigen krankzinnige. Deze was elders werkzaam geweest en had zijnen intrek genomen hij zijne alhier wonende oudersgelijk hij meermalen deed als hij elders buiten werk geraakte, om daarna weer te vertrekken. Twee tot drie maanden nadat hij laatste lijk bij zijne ouders verblijf genomen had, geeft de Kan tonrechter te Breda machtiging tot zijne opneming in een krankzinnigengesticht. Zooals bekend is, komen de verplegingskosten van een behoeftigen krankzinnige ten laste van de gemeente, alwaar hij woonplaats had, toen de rechterlijke machtiging verleend werd tot zijne opne ming in een krankzinnigengesticht, 't Geschil liep alsnu over de vraag: of de onderwerpelijke krankzinnige moest geacht worden in deze gemeente woonplaats te hebben in den zin van het burgerlijk wetboek? Dit werd door ons betwist, op grond dat nbch uit eenige verklaring, noch uit de omstandigheden gebleken was, dat hij het voornemen had aan den dag gelegd om zijn hoofdverblijf in deze gemeente te vestigen. Na eene langdurige en uitvoerige briefwisseling, waarbij betrokken waren de gemeenten Ridderkerk en Papen- drecht, vorige woonplaatsen van den krankzinnige, werd bij Koninklijk besluit van den 24en December 1889, No. 15, beslist, dat geene gemeente binnen het Rijk als de woonplaats van den armen krankzinnige is aan te wijzen en dat mitsdien de kosten zijner verpleging in een ge neeskundig gesticht voor krankzinnigen zullen worden gekweten uit 's Rijkskas.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1889 | | pagina 102