Den 28sten April 4888 kwam bij den Raad een adres in van liet bestuur der Groote Sociëteit te Bredaverzoekende in huur te mogen be houden het afgerasterd gedeelte van het park »Het Valkenberg". Dit adres werd in handen gesteld eener commissie, daartoe uit uw midden benoemd, die in haar in de vergadering van '22 Juni 1889 ingediend rapport tot de conclusie kwam, dat het meest wenschelijk zoude zijn, indien de gemeente zelve een paviljoen stichtte, waar toe zij haar rapport deed vergezeld gaan van eene teekening van den heer Rosseels, aanwij zende de plaats, waar dat paviljoen eventueel zoude moeten worden opgericht, benevens eener teekening en begrooting van een paviljoen mèt of zonder watertoren. Met die plannen ver klaarde echter de voorsteller zich niet te kunnen vereenigen om de volgende redenen: 1. Lag het z. i. niet op den weg der gemeente lokalen op te richten voor publieke vermakelijk heden, daar dit gevoegelijk aan liet particulier initiatief kon worden overgelaten. 2. Was het oprichten door de gemeente van lo kalen, alwaar later sterken drank in het klein zou worden verkocht, z. i. in strijd met den geest der wet op den kleinhandel in sterken drank. 3. Zou de aanleg en het onderhoud van een pavil joen niet geringe kosten na zich slepen. Het kwam in deze zitting niet tot beraadslaging over de vooromschreven voorstellen, maar er werd besloten de voorstellen te laten drukken en een exemplaar daar van aan ieder raadslid toe te zenden. Voorts de stukken, ter fine van advies, in handen te stellen van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1891 | | pagina 67