ül
leggen, waarop ze in behandeling kwamen in de
zitting van den 24s'™ October 1891. Daaraan deed de
heer De Booy voorafgaan een voorstel om in de
pensioenverordening de navolgende bepalingen in te
lasschen
1. Art. 1 te lezen:
«Pensioen wordt verleend aan de van wege de
«gemeente aangestelde en uit hare kas of uit die
«eener haar ondergeschikte inrichting bezoldigde
«ambtenaren en bedienden, die voor hunne aan-
«stelling ten genoege van burgemester en wet-
«houders het bewijs zullen hebben geleverd, dat
«zij vrij zijn van ziels- en lichaamsgebreken en
«volkomen geschikt zijn tot de aanvaarding hunner
«betrekking enz."
2. Art. 11 als 210 alinea te doen volgen:
«Ook kan op voordracht van burgemeester en
«wethouders zulk een pensioen worden verleend
«aan lien, die zonder dit aan te vragen het recht
«van pensioen volgens art. 4 hebben verkregen,
«maar wier diensten niet meer in het belang der
«gemeente wenschelijk worden geacht."
3. Art. 7 achter de gewijzigde alinea, als die volgens
het voorstel-Nelissen is aangenomen, alsnog te
doen volgen:
«Een en ander met inachtneming der hij art". 1
«en 11 omschreven eischen."
Er werd echter besloten de voorstellen van de
Commissie en die van den heer De Booy van elkan
der te scheiden en «1e eerste in beraadslaging te
nemen. Daarbij gaf de heer Rombouts in over
weging, veronderstellende dat de voorstellen der
Commissie zullen worden aangenomen, het woord