bij de Mark zal moeten openstaan en door de »sluis in de Oosterhoutsche haven zal moeten «worden getapt." Besloten werd alstoen dit schrijven om bericht en raad te stellen in handen van de Raadscommissie voor voormeld scheepvaartkanaal; Deze commissie kweet zich, bij monde van den heer Guljé, van hare taak in de zitting van 1 Sep tember '1891 en stelde, na breedvoerige beschouwin gen, voor, als de provinciale commissie hij de nieuwe door haar voorgestelde redactie zou blijven volharden, de subsidie in verhouding van het minder te ver wachten nut te verminderen en terug te brengen tot op f70000. Inmiddels bracht dezelfde Raadscommissie in de zitting van 24 October 1891 ter zake voornoemd een nader rapport uit, als gevolg eener gehouden confe rentie met den heer hoofdingenieur van den pro vincialen waterstaat, waarbij werd voorgesteld de bijdrage van f 100.900 te verleenen, mits behouden bteven de in de raadszitting van den 22ston December 1890 sub 1, 2, 3 en 5 bepaalde voorwaarden en die sub 4, zouden gelezen worden als volgt »dat de sluis bij de Mark, buitengewone omstandig sheden uitgezonderd, steeds zal moeten openstaan, »en dat bij stijgend Markwater door de sluis in de «Oosterhoutsche haven zoo dikwijls zal moeten worden «geloosd als met de belangen der scheepvaart is «overeen te brengen, en de waterstand in de Ooster- «houtsche haven, buiten de sluis, niet hooger is dan «00 cM. -f- A. P., volgens de nauwkeurigheidswa- «terpassing in Nederland." De commissie voegde hierbij, dat als de aldus

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1891 | | pagina 77