In 1892 werd deze zaak niet verder in den Raad behandeld,
zoodat het vervolg daarvan eerst plaats kan vinden in ons volgend
verslag.
15 October 1892.
uwe rege- In aansluiting met hetgeen nopens het ter zijde genoemde onder-
onderwij-werp js opgenomen in ons vorig verslag (zie blz. 3740) ver-
sjaarwed- me[cien wjj thans het volgende:
In de raadszitting van 15 October 1892 kwam een schrijven in
ger on er Commissie van toezicht op het lager onderwijs alhier,
Wijs.)
waarbij, onder terugzending van het nader adres van onderwijzers
en onderwijzeressen, aan de openbare scholen voor lager onder
wijs in deze gemeente, in ontwerp werd aangeboden eene nieuwe
verordening, regelende de jaarwedden van genoemde onderwijzers
en onderwijzeressen.
Deze verordening werd gedrukt en vervolgens behandeld in de
zitting van 29 October 1892.
Al dadelijk betoogde de heer Teijchiné de wenschelijkheid om
aan de onderwijzers en onderwijzeressen, die de acten verkrijgen
bij artikel 5 bedoeld, doch in die vakken geen onderwijs geven,
voor de lielfb te gemoet te komen in de meerdere belooning, die
wordt toegekend aan hen, die wel in die vakken onderwijs geven.
De heer Rombouts bestreed den wensch van den heer Teijchiné,
o. a. herinnerende aan den rechtsregel, dat men de diensten be
loont die men noodig heeft en werkelijk gepresteerd worden.
Eerst kwam het over dit punt tot stemming bij de behandeling
van het betrekkelijke artikel, toen het voorstel van den heer Tejj-
chiné werd verworpen.
Na korte opmerkingen, toelichtingen en geringe wijzigingen werd
de geheele verordening vastgesteld.
Haar inhoud is als volgt: