164 B. Gemeente-Politie. Ongeregeldheden. In den avond van Donderdag 24 Maart 1892 hadden eenige volksoploopen en ongeregeldheden plaatsnaar aanleiding van een loopend gerucht, dat een lid of een volgeling van het Leger des Heils zich jegens een pater Capucijn zou misdragen hebben. Aanvankelijk bleek vrij wat gisting in de gemoederen ontstaan te zijn, zich uitende door het aanmerkelijk beschadigen van de woning des persoons, die, terecht of ten onrechte, dat ons onbe kend is, als de schuldige werd aangewezen, en later ook nog door het stukwerpen hier en daar van glasruiten en van straat lantaarns doch reeds dadelijk in den gemelden avond was de gemeentepolitie, in vereeniging met de alhier gevestigde maré chaussee, handelend opgetreden; en na eenige charges met getrok ken sabel te voet en te paard, kwam al spoedig een einde aan de onduldbare balddadigheden. Dien toestand te bevestigen, werd bijzonderlijk in de hand gewerkt door het onverwijld vertrek uit de gemeente van den schuldig geoordeeld wordenden persoon, zoodat na nog een paar dagen van meerdere of mindere woeligheidde gewone rust terugkeerde. Inmiddels waren door het openbaar gezag alle maatregelen voorbereid, om des noodig met kracht de ongeregeldheden te bedwingen. Gelukkig echter behoefde het, dank zij de gewone ordelievendheid onzer ingezetenen en het weder ontwaakte besef, dat stoornis der openbare orde kan noch mag geduld wordenzoo ver niet te komen. Doodschouw. Met het verrichten der doodschouw, bedoeld bij artikel 4 der wet van den ÏO^™ April 1869, Staatsblad n°. 65), was in 1892 belast de stads-geneesheer dr. P. A. Bossers. Op het einde des jaars werd als zoodanig voor 1893 aangewezen de stads-geneesheer dr. J. P. Hofman.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1892 | | pagina 183