50 fonds, welke in de zitting van 9 April 1892 voorstelde den grondslag voor pensioen te bepalen op f 2200waartoe besloten werd in de zitting van 21 Mei 1892. tot In dezelfde zitting van 6 Februari 1892 kwam een adres in van het afstand van kerkbestuur der Nederlandsch Israëlitische gemeente alhier, waarbij grond voor verzocht wer(j aan hunne gemeente tot het oprichten eener be- oen01njZ011l,ere graafplaatskosteloos een stuk gemeentegrond in bruikleen af te staan, waartoe door de slechting der vesting voldoende gelegenheid is. De vraagof de gemeente kosteloos gemeentegrond kon over dragen maakte een onderwerp van beraadslaging uit. Daarbij bleek, dat het verzoekend bestuur scheen te verlangen een stuk gemeentegrond naast de algemeene begraafplaats. De slotsom was dat besloten werd, afwijzend op het adres te beschikken. Daarop volgde in de zitting van 9 April 1892 een nader adres van bedoeld kerkbestuur waarbij thans in koop gevraagd werd, een stuk grond, gelegen ten oosten van de algemeene begraafplaats, onder voorwaarden en tegen den prijs als door het verzoekend bestuur met de gemeente zal worden overeengekomen. Dit adres werd om praeadvies gesteld in handen van burgemeester en wethouders, die vervolgens in de zitting van 25 Juni 1892, gehoord den gemeente-architect, in overweging gaven, den gemeentegrond, liggende bij de algemeene begraafplaats, voor alsnog niet te vervreemden. Het overgelegd rapport van den gemeente-architect drukte de beweegredenen daartoe volgenderwijs uit: Verplaatsing »De algemeene begraafplaats is aangelegd in 1881. »Had men toen kunnen vermoeden, dat de bebouwde kom der begraafplaats, «gemeente zich in die richting zoo sterk zoude uitbreiden, als thans «het geval blijkt te zijn, dan zoude het zeer zeker een ernstig punt »van overweging hebben uitgemaakt, of het wel raadzaam was, de «algemeene begraafplaats daar aan te leggen. »Nu evenwel die begraafplaats nog ongebruikt is gebleven en «alzoo nog niets voor de toekomst is bedorven, rijst bij mij de »vraag, of het wel geraden is, aldaar grond voor eene begraafplaats »te verkoopen, welker opheffing later moeielijk te verkrijgen zoude «zijn. Mij dunkt, veeleer zou het overweging verdienen, nu reeds «naar een ander terrein voor eene algemeene begraafplaats om te battoir.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1892 | | pagina 69