62 van de Amsterdamsche Bank tegen eene rentevergoeding van vier ten honderd per jaar, ter aanvulling van liet benoodigde kasgeld. Nadat de heer Guljé had doen kennen dat sedert 1886 geen geld meer was opgenomen en alle buitengewone uitgaven aan wegen, straten en werkenaan aankoop van onroerend goed of wat anders ook bestreden waren uit de gewone middelen, terwijl ook het af lossen der uitgelote obligatiën mede het zijne ertoe had bijgedragen om het kasgeld aanmerkelijk te doen verminderen werd het voor stel gereedelijk goedgekeurd. In de zitting van 24 September 1892 kwam het volgend schrijven in van burgemeester en wethouders, gedagteekend 19 September 1892, No 878: „Zooals U bekend is, eindigt 28 dezer maand de tijd, dat onze «gemeente van de Amsterdamsche Bank tijdelijk in leen heeft de »som van f 25.000. Wij zullen zorg dragendat de terugbetaling «tijdig plaats heeft, waartoe de noodige kasruimte bestaat. „In buitengewone uitgaven moet echter door buitengewone in komsten voorzien worden, niet te minder, dewijl feitelijk op den „dienst van 1892 drukt het te kort gekomene in 1891ten bedrage „van ƒ16767.66. »Wil de dienst van 1892 kunnen gaande gehouden worden en «niet weder met een groot tekort sluiten, dan moet eene geld- «leening plaats hebben. «Door ons is echter overwogen, dat 1893 de gemeente stelt voor «méér buitengewone uitgaven, en misschien zeer aanzienlijke. «Daarom is het beter geoordeeld, vooreerst nog slechts tijdelijk «geld te leenen en in het volgend jaar eene vaste leening aan te «gaan tot het bedrag dat alsdan zal blijken noodig te zijn. «Om de buitengewone uitgaven aan openbare werken over het «loopende jaar te bestrijden, is echter de primitief tijdelijk geleende «som van 25.000. niet voldoende. »De begrootingsposten over 1892 wijzen tot dusverre aan: «Gewone openbare werkenƒ24124. «Verbouwing woningen in Karnemelkstraat 6980. Transporteeren ƒ31104.—

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1892 | | pagina 81