de burgemeester niet te zeer in zijn recht mag beperkt worden.
Een voorafgegaan voorstel van den heer Heijlaerts om het onder
zoek te doeu geschieden door twee stads-geneesheeren werd aange
nomen, waarna, onder deze wijziging, het voorstel werd goedgekeurd.
30 April 1892.
i t plaatsea jn <jeze zitting kwam een adres in van een ingezetene, zich be-
;t a 6611 re" klagende over het intrekken door burgemeester en wethouders
r;rik ln van de hem verleende vergunning tot het plaatsen van een reclame-
t bord tegen den muur van het Beggijnhof in het Valkenberg.
Dit adres deden burgemeester en wethouders vergezeld gaan van
eene uitvoerige memorie van toelichting, bevattende de beweeg
redenen, waarop de intrekking van hun vroeger besluit steunde.
Al dadelijk werd de meening geuit, dat van het intrekken der
vergunning geen sprake kon zijn, dewijl het bord bevestigd was
aan het eigendom van een ander.
Een ander lid sprak over het recht van neuzeldrop en andere
aan eigendommen verbonden rechten, en ontleende daaraan het
gevoelen, dat de gemeente niet het recht had het bord ter plaatse
te verwijderen.
Nu wijlen mr. Pels Rijcken weersprak het recht van neuzeldrop
en andere rechten, die wel eens genoemd worden. Spreker noemde
dat alles erroneus. De muur wordt geacht de uiterste grond te
zijn. Z. i. waren burgemeester en wethouders wel degelijk in hun
recht en zouden zij weldoen met hun besluit tot intrekking der
vergunning te handhaven.
Nadat nog enkele leden het onderwerp getoetst hadden aan
nut en schoonheid en daarbij tot eene voor den bezwaarde gun
stige conclusie kwamen, werd ten slotte besloten het adres te stel
len in handen van burgemeester en wethouders, tot wier compe
tentie, met het oog op de bestaande verordeningen, algemeen ge-
l acht werd deze zaak te behooren.
•meerdering Naar aanleiding van een schrijven van de commissie van toezicht
'end per so- °P 'let 'ager onderwijs te Breda, werd in dezelfde zitting van
ieel in de 30 April 1892 besloten, het onderwijzend personeel in de hand-
.dwerken.
werken te versterken.