rg
68
waarna de heer Sassen, doordien er bleek verschil van meening te
bestaan aanprees, eene afwachtende houding aan te nemenwaartoe
ten slotte met meerderheid van stemmen besloten werd.
21 Mei 1892.
ii]1g In het vorig verslag werd blz. 57 vermeld, dat ter zake in mar -
ka. gine aangeduid eene transactie zou volgen. De commissie uit den
;t ver Raad aan welke de beoordeeling dezer zaak was opgedragen, ad-
d viseerde in de zitting van 21 Mei 1892, ter beëindiging der proce
dure met J. Schets, bij transactie aan te bieden voldoening van de
ledragen der ingediende staten van kosten en voor schadevergoe
ding een bedrag van honderd gulden. Voorts burgemeester en wet
houders te verzoeken en te machtigen, om te onderhandelen met
de eigenaren van den grond waarop de ten dienste van het trek-
pad verhuurde gebouwen staan, ten einde een onbetwistbaar recht
op dien grond te verkrijgen. Overeenkomstig dit advies werd zon
der eenige bedenking besloten.
In de zitting van 16 Juli 1892 werd U, als gevolg van het vo
renstaande, voorgesteld het brengen eener wijziging in de loopende
begrooting, welk voorstel vergezeld ging van de volgende toelich
ting, die in 't kort het geschil doet kennen:
«In de raadszitting van 2 September 1890 werd besloten, dat
«de gemeente zich in rechten zou verweren in zake van den pach-
«ter van de exploitatie van het trekpad langs de rivier de Mark,"
«die de gemeente in vrijwaring had opgeroepen voor de recht
sbank te Breda.
«Bij vonnis der rechtbank van 28 April 1891 werd aangenomen,
«dat wel degelijk bij de verpachting van 16 Februari 1888 het
«uitsluitend recht voor exploitatie van het jaagpad is verpacht
»a-eworden, (wat met het oog op den oorsprong van de tegenwoor-
»dige verpachting, vgl. Gemeenteverslag 1865, blz. 72, betwistbaar
l «scheen) en mitsdien de vordering tot vrijwaring opgaat en de
«gemeente alzoo veroordeeld moet worden in de kosten van hare
«tegenspraak.
«De rechtskundige commissie uit den Raad adviseerde bij rapport
«van 8 Augustus 1891, dat de Raad burgemeester en wethouders