71
die eerst ontward en uit den weg moesten geruimd wordenalvorens
tot de kern der zaak te kunnen doordringen.
In de raadzitting van 21 Mei 1892 boden wij U ter kennisneming
van het geval, het betrekkelijke dossier stukken aanvergezeld van
de volgende memorie van toelichtingsaamgedrongen bevattende
wat in de stukken uitvoerig te lezen was:
»In 1886 en 1887 werden door de gemeente aangekocht:
»1». hovenierswoningen enz. aan de Boschstraat tot een bedrag
van7020.
s2°. een huis aan de Boschstraat, wijk D, No. 252, ƒ7200.
Samen 14220.
»Te dier plaatse is gesticht eene tusschenschool met onderwijzers-
woning, welke stichting in 1889 voltooid werd.
sin 1890 werden ter bekoming der rijksbijdrage declaration in-
sgezonden, zoowel van den bouw der meisjesschool aan de Boschstraat
»met de daartoe aangekochte eigendommen, als van den bouw
»der meisjesschool aan de Eindstraat, ten gezamenlijke bedrage van
s/4895840, waarvan 30% is 14687.52.
sHet verantwoorden der kosten van schoolbouw in degemeente-
»rekeningen van de jaren 1888 en 1889 had ten gevolge, dat
sover 1888 der gemeente méér dan gewoonlijk werd toegerekend
s/4832.29, (dit bleek eerst in 1890), maar doordat mede het voren-
sstaande bedrag van 14687.52 werd terugbetaald, had van een
sdeel der kosten dubbele vergoeding plaats.
sHet spreekt vanzelf dat wat zoodoende te véél genoten was, op
seen volgend dienstjaar zou verhaald worden.
sEn dat is geschied door inhouding van het voorschot op 1891,
»te weten het 3 da en 4de kwartaal.
sAlsnu moeten wij weer teruggaan tot den bovenvermelden aankoop
sin 1886 en 1887 van de hovenierswoningen en het huis aan de
sBoschstraat. Toen die aankoop plaats had, kon, zoolang niet
suitdrukkelijk gebleken was, dat de gebouwen en terreinen bestemd
«waren voor eene school en onder wijzers woning, niet de declaratie
sworden ingezonden ter bekoming der rijksbijdrage.
sDit had dan ook eerst plaats in 1890, en het bedrag is begrepen
sonder de vorenstaande som van 48958.40 of 30% 14687.52.