93 23 September 1893. Overname van Nadat door ons ter zake op den kant aangeduid in briefwis- ratrocessie vanse'™® was getrec'en en door den burgemeester herhaalde samen- het voormalig sprekingen waren gehouden met Zijne Excellentie den minister jnstitie alhier van ^lnanc'®n> °nder aanduiding van het goed recht der gemeente, dat de minister, zonder moeielijkheden in den weg te leggen, erkende, werd aan Uwe vergadering in de zitting van 23 Septem ber 1893 het volgende ontwerp besluit voorgelegd «De Raad der gemeente Breda; «Overwegende dat bij acte den 9. Juli 1841 voor den notaris «Johannes de Bergh en getuigen te 's-Hertogenb:sch velleden, «door de gemeente Breda aan de provincie Noord-Brabant om niet «in eigendom is afgestaan het huis en erf, staande en gelegen in «deze gemeente aan de noordzijde van de Katerstraat, plaatselijk «bekend wijk D, n° 74, o. a. onder beding, dat bij eventueele «omstandigheid, waardoor het locaal van bestemming mocht ver- «anderen, dat is, dat het niet langer voor de zittingen der «arrondissements-rechtbank of andere civiele rechterlijke macht «zoude bestemd blijven, het in den staat, waarin het zich alsdan «mocht bevinden, aan de gemeente Breda zal geretrocedeerd worden; «dat de provincie Noord-Brabant later verlangde den eigendom «van het bedoelde gebouw ten behoeve der rechterlijke macht «aan den Staat over te dragen, waarop bij acte den 3. Juli 1863 «verleden voor den notaris J. F. A. van Asperen te Breda, tus- «schen de provincie en de gemeente Breda is overeengekomen, «dat de provincie zal bevoegd en gerechtigd zijn het voorschreven «gebouw en erf aan den Staat over te dragen, met dezelfde «rechten en onder dezelfde voorwaarden, waarop de gemeente «dat onroerend goed bij de acte van 9 Juli 1841 aan de provincie «heeft afgestaan, en voorts onder bepaling, dat de provincie bij «de met den Staat te sluiten overeenkomst zal bedingen, dat deze, «zoolang het gebouw tot huisvesting der rechterlijke macht bestemd «en niet aan de gemeente geretrocedeerd isin het in- en uit- «wendig onderhoud en in de assurantiekosten zal hebben te voor szien, en dat de Staat bovendien, te rekenen van den dag, «waarop de overeenkomst zal in werking treden, eene jaarlijksche «vergoeding aan de gemeente zal uitkeeren van vier honderd «gulden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1893 | | pagina 112