105
«Naar aanleiding Uwer missive van den 20. October 1893,
»n°. 26, 2de afdg., 3de bur., hebben wij de eer U beleefd te ver-
zoek en, ter wijziging van den ligger der openbare wegen en
«voetpaden dezer gemeente, van toepassing te willen maken art.
»29 van het betrekkelijk provinciaal reglement.
«Inmiddels gelieven U wel te willen medewerken, dat aan
»L. H. Laarhoven, bedoeld in het raadsbesluit van den 23. Sep
tember 1893, het door hem verlangde gedeelte grond kunne
«worden verkocht.
«De man ziet reikhalzend uit naar de beslissing, omdat zijn
«bouwplan reeds weken ter uitvoering gereed ligt.
«Zou hij zich terugtrekkendan komt er van de door ons
«beoogde verbetering der Leuvenaarstraat niets meer terecht.
«Veel prijs zouden wij er derhalve op stellen, Uwe gunstige
«beschikking op het raadsbesluit van 23 September 1893, zooveel
«Laarhoven betreft, te mogen ontvangen.»
Deze brief had het gevolg dat wij in Uwe zitting van 18
November 1893 konden overleggen een besluit van de Gedeputeerde
Staten, waarbij het raadsbesluit van 23 September werd goed
gekeurd, behoudens de verplichting van den gemeenteraad om na
te leven de bepalingen nopens de liggers van openbare wegen
opgenomen in het provinciaal reglement op de openbare wegen
en voetpaden in de provincie Noord-Brabant van 18 November
1889 Provinciaal Blad 1890, n°. 10), doch deze voorwaardelijke
goedkeuring, hoezeer daaruit bleek de welwillende medewerking
van de Gedeputeerde Staten, kon echter niet den verkoop van
den grond aan Laarhoven doen tot stand komen. De reglemen
taire bepalingen omtrent den meergenoemden ligger eischten aller
eerst opvolging; en deze met hare lange termijnen van ter visie
ligging maakte dat daarmede de grens van het jaar 1893 werd
overschreden.
De mededeeling van het vervolg der zaak blijft alzoo voorbe
houden voor het verslag van het volgend jaar.