112 Heeds vóór de zaak in den Raad ter tafel werd gebracht, hadden burgemeester en wethouders het gevoelen daarover ge vraagd van de commissie van toezicht op het lager onderwijs alhier. Deze was van oordeel, dat de billijkheid medebracht, den heer Krul f 200.toe te kennen. Nadat door U van dit advies was kennis genomen, bleek dit geleid te hebben tot de vraag: of adressant een-reclit kon doen gelden. De grondige bespreking met de beslissing werd echter door U voorbehouden tot de volgende zitting, welke gehouden werd 18 November 1893. De heer mr. Bloemarts, die toen het debat opende, meende, dat niet in diepzinnige beschouwingen moest getreden worden, wat ten deze recht was, maar men zich plaatsen moest op het vroegere standpunt, te weten, om niet aan verkregen rechten te tornen. De voorwaarde waarop adressant aangesteld is zoo betoogde spreker had waarde voor hem, zooveel als een lot dat men hem in de hand gaf, dat eenige verwachting opwekte, zoodat hier als 't ware sprake was van een opgeschort recht, als zekere voorwaarde zou zijn vervuld. Steunde de heer Oukoop deze zienswijze, de heer Teychiné voegde daarbij, dat geen tijd bepaald was binnen welken adres sant de hoofdakte moest behalen, zoodat hij op dat punt geheel vrij was, al hadde hij eerst 20 jaren later de hoofdakte verkregen. In gunstigen zin werd verder het woord gevoerd door de heeren mr. Reigersman, Scheltus en Verschraage, terwijl de vroegere sprekers bij herhaling hunne meening nader aandrongen. Die meening vond echter ook bestrijding, in verband met de in den loop van het debat gemaakte opmerking, dat toen in 1892 eene nieuwe verordening werd vastgesteld, niet scheen geweten te zijn, dat er nog onderwijzers waren, die aan vroegere bepalingen rechten konden ontleenen. De heer Rombouts verklaarde, alle beraadslagingen over de jongste verordening bijgewoond te hebben en zich daardoor wel in staat te achten haren geest uit te drukken. »IIet vermoeden» zoo vervolgde de heer Rombouts zijne rede »als zou het aan de aandacht ontsnapt zijn, dat er nog «onderwijzers waren, onder vroegere bepalingen benoemd, is niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1893 | | pagina 131