185 Buiten die begraafplaatsen bestaat eene gemeentelijke algemeene begraafplaats, welke, eerst gevestigd aan den Oost-Buitensingel, thans is overgeplaatst op een perceel heidegrond onder de gemeente Ginneken en Bavel. (Zie bijzonderheden daaromtrent bij het onder werpVoornaamste in den gemeenteraad behandelde zaken.y> Op eene aanvrage tot oprichting eener bijzondere begraafplaats hebben wij niet gunstig kunnen beschikken. Ziehier het geval In onze zitting van 21 Augustus 1893 kwam ter tafel een adres van den Zeereerwaarden heer M. A. Verhoeven, gardiaan van het klooster der paters capucijnen te Breda, waarbij vergun ning verzocht werd tot het aanleggen eener bijzondere begraaf plaats in hun kloosterpand sectie A, Breda, n°. 3652. Dit verzoek, getoetst aan de wet, deed bij ons ernstigen twij fel rijzen, of het wel voor inwilliging vatbaar was, waarop wij daaromtrent het oordeel inwonnen van de rechtskundige commissie uit Uwen Baad. Deze deelde ons gevoelen, waarvan het gevolg was dat wij aan adressant deden kennen, dat wel is waar bijzondere begraaf plaatsen kunnen worden aangelegd met verlof en onder t opzicht van burgemeester en wethouders, doch dat geen begraafplaats mag worden aangelegd dan op een afstand van minstens 50 meters van elke bebouwde kom eener gemeente; dat de bebouwde kom van de gemeente Breda is de geheele oppervlakte der gemeente, voor zoover die bebouwd is, en niet het aangewezen terrein, dat toevallig 50 meters van een woning in deze gemeente verwijderd is; dat bovendien het aanleggen eener bijzondere begraafplaats binnen Breda met het oog op de openbare gezondheid niet ge- wenscht voorkomt, terwijl het te voorzien is, dat de gemeente ook aan de zijde alwaar het kloosterpand gelegen is, zich hoe langer hoe meer zal uitbreiden. Met de op die gronden genomen afwijzende beschikking bleek adressant zich bezwaard gevoeld te hebbenalthans na dien werd ter fine van bericht, door Gedeputeerde Staten in onze handen gesteld een adres van beroepnaar aanleiding der voormelde beschikking. Wij waren genoopt onze zienswijze te handhaven en op het einde des jaars hadden Gedeputeerde Staten nog geen beslissing genomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1893 | | pagina 204