321 af'deelingen te splitsende kleine timmermanswerkplaats van boven naar beneden en de schilderswerkplaats van beneden naar boven over te brengen. Na uitvoerige beschouwingen daaromtrent werd in dezelfde zitting besloten heeren burgemeester en wethouders in overweging te geven een tweeden onderwijzer in het smeden aan te stellen op eene bezoldiging van 650.per jaar en na de eventueel daarop vallende gunstige beschikking tot de verbouwing der lokalen over te gaan. Heeren burgemeester en wethouders waren van meening, dat, aangezien het hier eene uitgave boven de toegestane begrootings- som betrof, welke bovendien elk jaar terugkeert, daarop de machtiging van den gemeenteraad moest worden gevraagd. In de raadszitting van den 16. Maart 1893 werd bedoelde machtiging verleend en daarna door heeren burgemeester en wet houders eene oproeping gedaan van sollicitanten dingende naar de betrekking van onderwijzer in het smeden. Twaalf adressen met begeleidende stukken kwamen inwelke om onderzoek en het opmaken van eene voordracht in onze han den werden gesteld. Getrouw aan onze steeds dienaangaande ge volgde handelwijzewerden bedoelde stukken met de vereischte nauwgezetheid onderzocht en aan een zevental candidaten gelegen heid gegeven proeven van bekwaamheid in hun vak af te leggen. Als gevolg van een en ander werden aan heeren burgemeester en wethouders ter benoeming voorgedragen: J. B. Snelders, W. Ter haar en en J. van der Heidenallen te Bredawaaruit bij besluit van den 17. April 1893 werd benoemd J. B. Snelders, smid-werktuigkundige bij de Staatsspoorwegen, op eene bezoldi ging van 650.per jaar, ingaande 1 Mei 1893. Bij het opmaken der ontwerp-begrooling voor het jaar 1894 gaven wij op de daarbij aangevoerde gronden in overweging de bezoldiging van den onderwijzer Bagchus met ƒ50.teverhoogen en alzoo te brengen op 800. Dit voorstel mocht bij heeren burgemeester en wethouders en bij Uwe vergadering een gunstig onthaal te beurt vallen. Het onderwijzend personeel bestond op 1 Januari 1894 alzoo uit:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1893 | | pagina 340