63 16 Maart 1893. rentaiisatie Het punt ter zijde genoemd was in 1892 (zie verslag 189*2, pag. Leentag™ 60) onbeslist gebleven. Thans werd in de zitting van 16 Maart 1893 ter tafel gebracht een schrijven van de commissie van beheer der Bank van Leening alhier, luidende als volgt: «Het is ons wenschelijk voorgekomen ter bevordering van het «onderling overleg en ook om eventueel alle misverstand uit den »weg te ruimen, ons schrijven van 7 December 1892, rakende het «voorstel van den heer Rombouts tot driejaarlijksche inventarisatie «der Bank, nader toe te lichten. «Onze commissie is, evenals de geachte voorstellerdoordrongen «van de noodzakelijkheid van controle. En die controle wordt door «ons dan ook niet nagelaten. «Ons verschil van opinie met den heer Rombouts is enkel gele- «gen in den tijd en de wijze van controle. «Hebben wij U reeds doen kennen, dat door ons altijd aan «gecontroleerd wordt, thans hebben wij besloten vasten regel te «stellen voor die controle. «Alle maanden of meermalen zal een gedeelte der panden wor- «den gecontroleerd, en zullen telkens daartoe twee leden uit ons «midden worden gecommitteerd. «Verder is bepaald, dat bedoelde gecommitteerden in onze eerst - «volgende vergadering verslag van hunne bevinding zullen uitbrengen «en daarvan in de notulen onzer commissie zal worden melding «gemaakt, alsmede, dat bij de jaarlijksche rekening en verant- «woordingvan de uitkomsten der controle mededeeling zal ge- jj «schieden. «Wij stellen ons niets anders voor dan dat de heer Rombouts «beoogt eene goede en praktische controle. En langs den weg «door ons aangegeven wordt die o. i. verkregen op eene wijze, «welke zelfs aan hooge eischen voldoet.» Na lezing van dit schrijven verklaarde de heer Rombouts dat aan zijn voorstel geen andere bedoeling had ten grondslag gelegen dan eene goede verzorging van de belangen der Bankzonder daarbij perso nen op het oog te hebben. Er zijn zegde spreker verschil lende wegen om in Rome te komen, en de weg, die de commissie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1893 | | pagina 82