76
13 Mel 1893.
Verplaatsing In de zitting van bovengenoemden dag werd ter tafel gebracht
Tan™r01Ieen schrijven van heeren kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde
Groote Kerk. gemeente alhier, waarbij, onder aanvoering van beweegredenen,
verzocht werd het urinoir, geplaatst tegen de Groote Kerk, op te
ruimen of wel elders te plaatsen.
De voorzitter, dit punt wenschende toe te lichten, herinnerde
aan de overeenkomst van de gemeente met het kerkbestuur van
den 24. November 1864, waarbij voorwaardelijk het Kerkplein
aan de gemeente is afgestaan; er bijvoegende, dat er aan het op
't Kerkplein zich bevindend urinoir werkelijk hinderlijke be
zwaren verbonden zijn, waarom, namens burgemeester en wet
houders, door hem werd voorgesteld, bij wijze van proef, het
urinoir te amoveeren, in afwachting, of omstandigheden er toe
zouden leiden, om later een urinoir te plaatsen aan den noord
westelijken hoek van den grooten toren.
Overeenkomstig dat voorstel werd alstoen zonder bedenking
besloten.
Kort nadien werd het bedoelde urinoir opgeruimd.
Het toewijzen Een door den voorzitter in de zitting van 13 Mei 1893 uitge-
van werken aan bracht verslag van de gehouden openbare aanbesteding van het
stadgonooten
al zijn zij niet bouwen van den watertorenwelk werk werd toegewezen aan
de laagste Jen minsten inschrijver, Coenraad Terhorst te Zwollevoor de
som van 49,400, gaf den heer Scheltus aanleiding, op grond
van het feit dat door een ingezetene slechts 575 boven
den laagsten inschrijver werd ingeschreven, te vragen, of ook in
de voorwaarden van besteding eene soortgelijke bepaling was
opgenomen, gelijk die voorkomt in de bestedingsvoorwaarden bij
het Rijk, te weten, dat wanneer de inschrijver, die zeker percent
komt boven den laagsten inschrijvingsprijs, een landgenoot is,
aan deze het werk kan worden toegewezen.
Na een ontkennend antwoord op die vraag ontvangen te hebben,
verklaarde de heer Scheltus het te betreuren, dat bij slechts een
verschil van 575 de aanneming niet is toegewezen aan iemand,
die hier in de gemeente woont.