86
Art. 21.
Door twee of meer onderbrandmeestersdoor deD opper-
brandraeester daartoe aau te wijzenwordt met den gemeeute-
arckitect en den commissaris van politie ten minste ééns
in liet jaar eene algemeene brandscbouw gevoerd over de
scboorsteenenbaardsteenen en ovenszoo van fabrieken
als van bijzondere gebouwenen over bewaarplaatsen van
brandbare stoffen.
Van deze schouwvoering wordt, na den afloop, verslag aan
burgemeester en wethouders gedaan.
Art. 22.
Bij elk stel spuiten worden uit de brandgasten benoemd
2 leuthouders en 2 bendelzakdragersbij eiken slangenwagen
één leuthouder en één bendelzakdrager.
Art. 23.
De brandgasten verrichten de werkzaamheden, welke hun
worden aangewezenen mogen bij brand en oefeningen zich
niet verwijderen van het materieel waarbij zij dienst doen
Art. 24.
De bendelzakdragers houden bij brand en oefeningen ge
stadig toezicht op den toestand der slangen en koppelingen
en zorgen onmiddellijk voor de herstelling der gebreken van
het materieel.
Art. 25.
De onderbrandmeester en brandgasten zijn verplicht, ingeval
zij verhuizendaarvan onmiddellijk kennis te geven ten ge
meentehuize op het bureau van bevolking.