109
s> Aangezien nu niet met zekerheid gebleken iswie eigenaar
»van bedoelde overbouwde gang is, komt het geraden voor,
aan De Boode niet meer te verkoopen dan den gemeentegrond
liggende vóór zijne door hem in eigendom bezeten wordende
kadastrale perceelen sectie A, Nos 75 en 76, tot aan de
nieuwe rooilijn, en wel aan de westzijde begrensd door eene
lijn neergelaten uit den noorwestelijken hoek van het perceel
sectie A, N°. 76, rechthoekig op de nieuwe rooilijn en aan
»de oostzijde begrensd door de in aanbouw zijnde huizen van
mejuffrouw de wed. Jamez."
Nadat het onderwerp door den voorzitter aan de orde was
gesteld, ontspon zich, naar aanleiding van het voorschreven
prae-advies, een langdurig en bezield debat, dat in breede
trekken alhier wordt teruggegeven.
De heer IngenHousz, die het debat opende, kon niet inzien
dat er rechtens bezwaar bestond aan adressant te verkoopen
wat hij verlangde. Ook geloofde spreker niet dat men bevreesd
behoefde te zijn voor moeielijkheden in verband met het raads
besluit van 23 September 1893, omdat de kennelijke bedoeling
van dat besluit is, den grond te verkoopen aan eigenaren van
pandenmaar niet aau den eigenaar van een poortjeachter
welk laatste geen pand gelegen is. Als accommodatiemiddel
deed spreker des noodig het denkbeeld aan de hand om de Boode
enkel het recht toe te kennen den grond te overbouwen.
De heer Reigersman betoogde, dat, al was het poortje niet
het eigendom van De Boode, dit evenweltijdens de oude rooilijn
nog bestondoverbouwd wasen het maken eener nieuwe rooilijn
den belanghebbende niet in ongunstiger conditie kon brengen.
Voorts wees spreker op de omstandigheid, dat de kerk niet
een titel van eigendom van de gang bezat en enkel het recht
van uitgang had, waaruit spreker aanleiding nam als zijn ge
voelen te doen kennendat aan De Boode de volle breedte
van den grond zoude moeten worden verkocht, onder beding
dat hij de kerk uitgang zal verleenen.