209
»Den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van
»bestuur, gehoord, advies van 23 Juni 1894, N°. 46;
»Op de voordracht van den minister van binnenlandsche
»zaken van 5 Juni 1894, N°. 2775, afdeeling B. B.
Overwegende, dat M. A. Verhoeven, gardiaan van het
»Capucijnenklooster te Bredagelegen in de Schorsmolenstraat
aldaar, wijk C, N°. 477 (sectie A, N°. 3652), aan burge-
meester en wethouders dier gemeente vergunning heeft ver
docht tot het aanleggen van eene bijzondere begraafplaats binnen
de enceinte van het kloosterterreinten behoeve van de
overleden leden dier geestelijke orde, onder mededeeling, dat
»de aanleg dier begraafplaats kan geschieden op ruim 50 M.
afstand van elke bebouwde kom en wel zoo, dat er nimmer
»kau gebouwd worden binnen dien afstand;
s>dat burgemeester en wethouders van Breda bij besluit van
»21 Augustus 1893 aan adressant hebben te kennen gegeven
»dat zijn verzoek, als in strijd met de wet, niet voor inwil
liging vatbaar is; dat toch geene begraafplaats mag worden
aangelegd dan op een afstand van ten minste 50 M. van
elke bebouwde kom eener gemeente
»dat de bebouwde kom van de gemeente Breda is de gekeele
oppervlakte der gemeentevoor zoover die bebouwd isen
»niet het aangewezen terrein dat toevallig 50 M. van eene
woning in de gemeente verwijderd is; dat bovendien het aan
leggen eener bijzondere begraafplaats binnen Bredamet bet
»oog op den algemeenen gezondheidstoestand, niet geweuscht
voorkomtterwijl het te voorzien isdat de gemeente ook
»aan de zijue, alwaar het kloosterpand gelegen is, zich hoe
langer hoe meer zal uitbreiden
dat tegen deze weigering door den aanvrager bij Gedepu
teerde Staten van Noord-Brabant bezwaren zijn ingediend;
»dat Gedeputeerde Staten bij besluit van 8 Februari 1894
met vernietiging van het besluit van burgemeester en wet-
houders van Breda van 21 Augustus 1893 alsnog het gevraagde
verlof hebben verleendop gronddat de weigering van