57 De Raad bleekna kennis te hebben genomen van de stukken en eenige inlichting van den voorzitter ontvangen te hebben ingenomen te zijn met het doel van den verkoop, die dan ook geen bedenking ontmoette. 31 Maart 18 94. ande^es'tem- behandeling van het ter zijde genoemd onderwerp gaf petroleum- aanleiding een in de zitting van 31 Maart 1894 ingekomen bergplaats a(jres van den heer R. G. J. L. Smagghe, apotheker te Breda, waarbij adressant te kennen gaf, dat hij zich bij schrijven van 24 Mei 1893 gericht had tot burgemeester en wethouders ter verkrijging van ver-gunning tot berging van benzine in de gemeente-petroleumbergplaatsdat hij hierop een afwijzend antwoord had ontvangenomdat de gemeenteraad bedoelde bergplaats alléén voor bewaring van petroleum bestemd had dat hij door de beperkende bepalingendoor burgemeester en wethouders bij hun besluit van 24 Maart 1893 gesteld veel schade en hinder ondervond in den handel van benzine, daar de toegestane hoeveelheid niet voldoende was in de aan vragen te voorzien; dat het bewaren van benzine (als product (verkregen naast pretroleum uit dezelfde grondstoffen) geen meerder gevaar oplevert dan het bewaren van petroleum welke bewering overeenstemt met een bij het adres gevoegd schrijven van den professor Dr. H. Wefers Bettink, hoogleeraar aan de universiteit te Utrecht, die als deskundige autoriteit in deze zaak gelden mag; met verzoek dat de gemeenteraad op zijne beslissing moge terugkomen en toestaan een gedeelte der gemeente-petroleumbergplaats te bestemmen voor bewariLg van benzine, alsook voor de stoffen, begrepen in art. 2, al. IV der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad N°. 95). De Raad besloot alstoen dit adres te stellen in handen van burgemeester en wethoudersom praeadvies. Dit besluit is een uitvloeisel van de aanvrage, naar aanleiding van de wet van 2 .luni 1875 (Staatsblad No. 05 5

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1894 | | pagina 70