58 Dit praeadvies deden burgemeester en wethouders den Raad geworden in zijne eerstvolgende zitting, die van 14 April 1894, en luidde als volgt Bij Uw besluit van 31 Maart 1894, A, N°. 15, werd »in onze handen om praeadvies gesteld een adres van den heer »R. G. J. L. Stuagghe, apotheker alhier, verzoekende de gemeente- »petroleumbergplaats tevens te bestemmen als bewaarplaats »voor benzine en voor alle stoffen, begrepen in art. 2, al. IV, «der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad N°. 95). Aanvankelijk was door adressant aan ons verzocht om benzine te mogen opslaan in de petroleumbewaarplaatsdoch aangezien die bewaarplaats eene bepaalde bestemming heeft «te weten, enkel om petroleum te bewaren, was door ons bezwaar gemaakt, haar ook dienstbaar te stellen voor de bewaring van benzine. Het thans aan U door adressant gedaan verzoek wordt door «ons voor inwilliging vatbaar geacht, omdat benzine geen grooter brandgevaar oplevert dan petroleum. Daarbij komt het ons wenschelijk voor, den handel de «behulpzame hand te bieden, terwijl door de gelegenheid te «openen om ook benzine buiten de gemeente in bewaring te «stellen ongetwijfeld wordt bijgedragen tot bevordering van de veiligheid in de gemeente. «Wij hebben derhalve de eer U in overweging te geven te «besluiten, dat de bestaande petroleumbewaarplaats mede dienst- «baar zal gesteld worden voor de bewaring van benzine en «verder van alle stoffen, bedoeld in art. 2, al. IV, der wet van «2 Juni 1875 (Staatsblad N° 95), behoudens de daartoe vereischte vergunningkrachtens art. 5 van genoemde wet. In voor- noemde alinea IV van art 2 worden genoemd de inrich- tingen, bestemd tot verkrijging, verwerking en bewaring van «vluchtige producten, met name alkohols, aethers, vluchtige «oliën, zwavelkoolstof, vluchtige koolwaterstoffen (waaronder «begrepen zijn de benzine, steenolie of petroleum en petro- »leum-naphta)."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1894 | | pagina 71