73 zekerd hield, dat die enkel voortsproten uit eene mogelijke vergissing of onvoldoende toelichting. De voorzitter twijfelde niet, of zoowel burgemeester en wethouders als de betrokken commissie zouden bereid zijn alle licht over de zaak te verspreiden, en deed de toezegging, dat binnen weinige dagen een rapport zou worden samengesteld dat dan aanstonds ter visie voor de leden zou gedeponeerd worden ter secretarie. Aan die toezegging werd gevolg gegevenwaarna de voorzitter in de zitting van 16 Juni 1894, vroeg, of nog iemand der leden omtrent dit punt het woord verlangde. De heer Heylaerts nam daarop het woord, en zegde, dat door hem de cijfers waren nagecijferd en hij geheel andere dan in het rapport vermelde uitkomsten verkregen had, die door liem in een contra-rapport waren neergelegd. Spreker trad daarop in uitvoerige beschouwingen over de vroegere en tegen woordige directiewaarbij hij echter deed uitkomen dat het hier niet gold eene quaestie van eerlijkheid, maar dat hij enkel wilde bestrijden den indruk, door het rapport der commissie te weeg gebracht dat 1893 geen betere uitkomsten had opgeleverd dan 1892. De heer Scheltus meende uit de wijze, waarop het rapport ter sprake gebracht werd, te moeten afleiden, dat dit aan de openbaarheid onttrokkeu werd. De voorzitter gaf daarop te kennen, dat het rapport in de notulen zou worden opgenomen. Het deed den heer Scheltus genoegen dit te vernemente meer, omdat hem de gelegenheid ontbroken had het rapport nauwkeurig te lezen. Voor zoover daarvan door hem inzage genomen was, had het ook op hem een ongunstigen indruk gemaaktzoodat hij zich voorbehield daarop terug te komen als het rapport gedrukt zich in zijne handen zou bevinden. Hieruit nam de heer Van Dam aanleiding voor te stellen alsnu de beraadslaging te schorsen. Dit voorstel ondervond zoo veler steundat dienovereen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1894 | | pagina 86