80 «Blijkbaar heeft de wet de instellingen, onder letter c van «artikel 2 bedoeld, van het toezicht van het gemeentebestuur «uitgesloten, om niet te diep in te grijpen in de private be- langen en rechten. De wetgever heeft niet zoover kunnen of O O durven gaan, om ook instellingen, door bijzondere personen of «vereenigingen beheerd, onder het toezicht van het burgerlijk «gezag te brengen; maar nu eene stichting bepaaldelijk onder «dat toezicht gesteld wordt door de erflaatster en het betrokken «gesticht de erfmaking onder die in zekeren zin bezwarende y>yoorwaarde aanvaardt, kan noch mag o. i. de gemeente de «uitoefening van dat toezicht van de hand wijzen, zonder y>aan hare roeping te kort te doen. «Rest alzoo de vorm, bij de aanvaarding van den last in acht «te nemen. «Daartoe kon een extract uit het testament in de notulen «worden opgenomen, gevolgd door een raadsbesluit, waarbij de «last aanvaard wordt onder vernieuwde goedkeuring van de «reeds goedgekeurde rekening, tenzij worde aangenomen, wat «trouwens rechtens schijnt, dat de raad, door de rekening in «ontvangst en in onderzoek te nemen, bereids eene daad van aanvaarding van den opgedragen last verricht heeft." Na het voorlezen van het bovenstaande werden de beraad slagingen geopend. De heer mr. van Dam, na gaarne erkend te hebben dat hij zijne bedenking vroeger had kunnen inbrengen, verdedigde het door hem in deze zaak ingenomen standpunt. Het gesticht aldus argumenteerde de heer Van Dam behoorende onder letter c van art. 2 der armenwet, had, krachtens art. 7 dier wet, enkel mededeeling te doen aan het gemeentebestuur, zooals geschied was, maar niet aan den raad. Aan dezen was dan ook het testament niet medegedeeld, en voorts niet gevraagd Zal de raad de gedane mededeeling eerbiedigen (x) En daaruit sproot van zelf de vraag voort, of de raad niet eerst met den [1] 't Testament was door burgemeester en wethouders aan den raad overgelegd bij het aanbieden der XQkening, zonder speciaal antwoord uit te lokken op de vraag, door den lieer mr. van Dam bedoel^.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1895 | | pagina 103