313
deling in onze vergaderingen uitgemaakt en kwam 't ons het
meest wenschelijk voor eene zelfstandige schilderswerkplaats
op de binnenplaats der inrichting te bouwen. Doch met dien
wensch kwam de werkplaats niet tot stand. Uit de toegestane
som voor instandhouding der inrichting konden do kosten van
den bouw onmogelijk bestreden worden en moest derhalve naar
andere middelen worden uitgezien om aan de dringende be
hoefte van eene betere werkplaats voor de schilders te voldoen.
Op de gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1895 kwam
onder hoofdstuk Vil, art. 11 der uitgaven, een post voor, groot
1 261,055, als belegging op het grootboek der Nederlandsche
schuld, welk bedrag was verkregen uit het goed slot der reke
ning van het legaat-Van Cootii over 1893. Dij missive d.d.
28 Maart 1895, n°117, gaven wij heeren burgemeester en wet
houders in overweging die som te bestemmen voor den bouw
der werkplaats en het alsdan nog te kort komende te dekken
uit de voor de gewone uitgaven toegestane som.
Bij raadsbesluit van den 20sle" April 1895 werd door af- en
overschrijving de som van f 1 26l,055 gebracht op hoofdstuk
VI, afd. I, art. 20 der begrooting voor 1895 en alzoo gevoegd
bij de gewone uitgaven voor de instandhouding der inrichting
bestemd.
Den lslen Juli 1895 had door burgemeester en wethouders,
volgens het daarvan opgemaakte bestek, de openbare besteding-
plaats van het metselwerk, hetwelk, als minste inschrijver, werd
aangenomen door G. van der Sande te Bredavoor f 1 470.
Het lood- en zinkwerk werd opgedragen aan C. A. Deens te
Bredavoor f 163, terwijl het timmer-, verf- en smidswerk
door de leerlingen der school werd verricht.
Met het einde van het jaar kwam de bouw gereed en kon
een begin worden gemaakt met de daarmede in verband staande
veranderingen in de werkplaatsen der smeden, zoodat de eerste
week in Januari 1896 de nieuwe schilderswerkplaats in gebruik
werd genomen.
Wij koesteren de gegronde hoop, dat nu voor een aantal