402 Ad 1. Door A. P. van de Goorbergh werd vergunning gevraagd tot het oprichten eener varkensslachterij in het perceel aan de- Leuvenaarsstraat, wijk C, n° 208. Door verschillende belanghebbenden werden daartegen be zwaren bij ons ingebracht. Nadat alle onderzoek was afgeloopen en alle wettelijke for maliteiten vervuld waren, werd door ons de gevraagde ver gunning geweigerd, op grond der volgende overwegingen dat, blijkens de bij de stukken overgelegde situatie-teekening van het perceel, adressant de varkens wensclit te slachten op- de open plaats, achter het gebouw dat het slachten van varkens in de open lucht op eene be trekkelijk kleine ruimte, op zich zelve, vooral des winters, niet gewenscht is dat daartoe eene groote hoeveelheid water moet gebruikt worden, wat met het onverzainelde bloed en anderen onbruikbaren afval bevriest, en bij het ontdooien eene verza meling van onreinheden achterlaat, waardoor zeer zeker de gezondheid van de omwonenden in gevaar wordt gebracht; dat wel op de open plaats een riool bestaat tot afvoer van regen- en huiswater, doch dat dit riool één geheel vormt met dat van de andere woningen der weduwe J. en onder een wo ning door in het gemeenteriool loopt, zoodat er gevaar bestaat, dat, bij vorst, zich ook op de andere open plaatsen verzame lingen van onreinheden zullen vormen dat, wat betreft het smelten van vet en het koken van worst, onafscheidelijk aan eene varkensslachterij verbonden, daarvoor in het geheel geen inrichting bestaatdat de schoorsteenen gewone zijn voor een woonhuis, zoodat het smelten en koken op een kachel of op een open vuur zou moeten geschieden, waardoor meer dan gewoon brandgevaar bestaat dat, het bovenstaande samenvattende, uit het oogpunt van volksgezondheid en van veiligheid wegens brandgevaar, het perceel, waarin adressant de varkensslachterij wenscht op te richten, voor dat doel niet geschikt is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1895 | | pagina 425