89 houders te machtigen tot de openbare aanbesteding van het werk. Nauwelijks was de bovenomschreven schoolbouw- quaestie tot oplossing gekomen, of een daarmede verband houdend onderwerp bracht haar weer aan de orde. In uwe zitting n.l. van 30 Mei 1896 kwam een schrijven ter tafel van den heer schoolopziener in het district Bredawaarin met klem werd aan gedrongen tot het stichten eener derde school voor kosteloos onderwijs van gemeentewege, onder bijvoe ging, dat het hem een harde plicht zou zijn tegenover de stad zijner inwoning toepassing van een der laatste alineën van art. 18 der wet te moeten vragen. De zaak werd toen aangehouden. Zij kwam aan de orde in uwe vergadering van 13 Juni 1896 en ging vergezeld van een toelichtend schrijven van burgemeester en wethouders en een gelijk schrijven van den heer districts-schoolopziener. De heer Reigersman gaf in overweging, alvorens de zaak te behandelenhet pas beëedigd raadslid den heer Rees, in de gelegenheid te stellen van den inhoud der stukken kennis te nemen. De lieer Bloemarts stelde voor de stukken te stellen in handen van de plaatselijke schoolcommissie. De heer Van Dam opperde de bedenking, dat de heer schoolopziener zich in deze niet tot den raad had behooren te wenden, doch ondersteunde het voorstel van den heer Reigersman. De behandeling der zaak werd opnieuw aange houden. In uwe zitting van 27 Juni 1896 werd zij weder aan de orde gesteld. De heer mr. Van Dam, de beraadslagingen openende, ontwikkelde alsnu aan de hand der wet breedvoerig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1896 | | pagina 107