99 zitting van 9 Mei 1896. Ons advies, waartoe met meerderheid van stemmen in ons college besloten was, strekte om de provinciale subsidie aan te vragen. »Het is waar" zoo schreven wij o. a. »dat »de leerlingen van buiten niet aan de school behoeven «toegelaten te worden en dat, als zij allen geweerd «werden, de school tot eenvoudiger proportiën zou «worden teruggebracht, maar het komt ons niet wen- «schelijk voor, den tegenwoordigen bloei der school «te stuiten, te minder, als de meerdere kosten door «eene provinciale subsidie kunnen gedekt worden. «Goede leerkrachten zijn het voorname criterium «voor den bloei der school en ook die krachten worden «beheerscht door het hedrag der bezoldiging. «Kan de school over ruimere geldmiddelen beschik- «ken, dan kan zij zich het behoud of het verkrijgen «van goede leerkrachten meer verzekeren, en de «vruchten daarvan komen voor het grootste deel ten «bate van de eigen leerlingen der gemeente, want «zij zijn numeriek het talrijkste." Het belangrijke vraagstuk ondervond uwe volle belangstelling. Een groot deel der zitting werd daaraan toegewijd. Voor- en tegenstanders ontwikkelden in ruime mate hunne redekracht, om uitdrukking te geven aan hunne overtuiging. De heer mr. Bloemarts, die de beraadslagingen opende, verklaarde aan het slot zijner rede, dat in geen geval eenig bezwaar bestond om de subsidie aan te vragen, omdat de raad, wanneer de voorwaarden niet aannemelijk mochten zijn, er altijd nog voor bedanken kon. De heer Rombouts ontraadde ernstig, in te gaan op het voorstel, zich vasthoudende aan het beginsel,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1896 | | pagina 117