400
(lat de gemeente, ten aanzien der ambachtsschool,
hare vrijheid moest behouden.
De heer Heijlaerts zou niet tegenspreken, dat thans
wellicht geen conditiën aan de subsidie zouden ver
bonden worden, maar later, meende spreker, zou dit
zeer zeker het geval zijn. Spreker was tegen het doen
der aanvrage.
De heer Sciieltus trad in eene wederlegging der
opgeworpen bedenkingen, doch wensehte, met het oog
op de toename van het aantal leerlingen, te vernemen,
of de gebouwen voldoende ruimte zouden blijven
aanbieden.
De heer Teychiné betoogde, dat dr. Van Cooth
de school uitsluitend gelegateerd heeft voor Breda
en de Bredo.sche leerlingen. »En waarom" vroeg
spreker »moet Breda zich maar altoos opofferingen
getroosten voor de buitengemeenten?"
De heer Vreede weersprak het beweren, op grond
van vroegere eigen samenspreking met wijlen den
stichter, dat de ambachtsschool zoo pertinent uitsluitend
voor Breda bestemd zou zijn geworden.
De heer mr. Reigersman steunde deze zienswijze
en was van oordeel dat men niet te angstvallig moest
zijn in de opvatting van de bewoordingen van het
testamentwant zegde spreker »ook de erflater
had eene ruime opvatting in zijn leven en handelen."
De heer mr. Bloemarts, na enkele bezwaren weer
sproken te hebben, achtte het in het belang van den
Bredaschen ambachtsman, dat men wijzen kon op eene
bloeiende ambachtsschool.
De heer Van Hal stelde den invloed van goed
ambachtsonderwijs in het licht en zag met het oog
op de voorwaarden, er geen gevaar in de subsidie aan
te vragen.
De heer Rombouts handhaafde het door hem ten