220
Fellenoordstraat, behoorende aan verschillende eigenaars, als
ter bewoning schadelijk voor de openbare gezondheid moesten
worden beschouwd.
Deze commissie, bestaande uit de heeren doctoren Van Mierlo,
Goiïi en Scheffer, heeft zich van die taak gekweten door een
plaatselijk onderzoek in te stellen, en een uitgebreid rapport
van hunne bevinding uitgebracht en de middelen aan de hand
gedaan, welke tot verbetering dier woningen kunnen strekken.
Naar aanleiding der artt. 7 en 42 der verordening regelende
de oprichting eener plaatselijke gezondheidscommissie, vestigde
deze, bij missive van 45 Januari 4896, de aandacht van burge
meester en wethouders op de wenschelijkheid dat tot keurmeester
van visch en vleesch in deze gemeente een wetenschappelijk
deskundig man zoude benoemd worden.
In een schrijven van het D. B. van 27 Februari 4896, n°. 206,
werd de G. C. verzocht aan genoemd bestuur de noodige inlich
tingen te verstrekken, ter beantwoording van eenige door den
heer inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht voor Zeeland,
en westelijk Noord-Brcibani gestelde vragen omtrent de versprei
ding der syphilis, wat onze gemeente betreft.
In een schrijven van den 3. Maart 4896 heeft de G. C. dan
ook, zooveel in haar vermogen was, hieraan voldaan.
Tevens gaf de G. C. in dit schrijven hare opmerking te ken
nen dat in de algemeene politieverordening voor deze gemeente,
afgekondigd den 9. Augustus 1894, niets voorkomt omtrent de
huizen van ontucht en de publieke vrouwen, zooals in het
XXIV. hoofdstuk van de algemeene politieverordening van
30 Januari 4865 vermeld is.
Hierop mocht de G. C. dan ook vernemen dat deze artt. in
laatstgenoemd hoofdstuk nog steeds en vigueur zijn, en zijn
exemplaren van den afdruk van het besluit tot wijziging van
het XXIV. hoofdstuk der algemeene politieverordening van de
gemeente Breda, vastgesteld den 31. December 1864, aan de
leden der G. C. geworden.
Naar aanleiding eener missive van het D. B. van 28 April 1896,