81
0
In uwe zitting van 25 April 1890 werd het voorstel
nader aan de orde gesteld.
De heer Teychiné, de beraadslagingen openende,
verklaarde, dat hij, na inzage genomen te hebben
van de verstrekte opgaven, niet van zienswijze was
veranderd en wenschte ten slotte alleen de ambte
naren, die thans vrijdom van belasting genieten, in
het genot daarvan te laten, zoolang zij nog in den
dienst der gemeente zouden zijn.
De heer Scheltus betwijfelde, of op den overge-
legden staat wel alle ambtenaren voorkwamen, die
vrije woning genoten, en kon zich niet herinneren,
dat de verleende vrijdom berustte op eenig raadsbesluit.
Na verdere beschouwing van het onderwerp in
verband met een verwant feit, deed spreker als
zijne meening kennen, dat door de aanneming van
liet voorstel de bestaande ongelijkheid nog grooter
zou worden.
De heer Sassen had liever een tegenovergesteld
voorstel gezien, namelijk om de bestaande vrijstel
lingen bij eventueele vacaturen op te heffen.
De heer Reigersman toonde zich gekant tegen het
voorstel met het oog op de meerdere uitgaven en
de niet te rechtvaardigen onbillijkheid tegenover
ambtenaren, die geen vrije woning genieten.
De voorzitter weerlegde de bedenkingen, dat de
belasting-vrijdommen niet met 'sraads voorkennis
zouden zijn toegekend, en niet alle betrokken amb
tenaren op den staat zouden voorkomen. Spreker
wees er op, dat de onderwijzers vrije woning of
vergoeding daarvoor genieten krachtens de bepalingen
der onderwijswet.
De heer Rombouts juichte het voorstel toe, omdat
het den weg baande om tot een zuiveren toestand
te geraken. Spreker wees op de verplichting van