88
«bij de heffing van opcenten, indien het getal hooger
«dan 50 is.
«Zullen 55 opcenten ruim 35000,opbrengen, dan
«moeten met het oog op de geringere opbrengst van het
«totaal der personeele belasting en de toe te passen pro-
«gressie, naar globale berekening 65 opcenten geheven worden,
«om te geraken tot het vroegere cijfer van ƒ40 000,
Al dadelijk boezemde U dit voorstel groote belangstelling
in, welke reeds gebleken was in 1892, toen de opcenten
verhoogd werden van 35 op 55. (Zie gem. verslag 1892,
blz. 92).
Het werd, met het oog op de onvoltalligheid der vergade
ring, tot eene volgende vergadering aangehouden. In uwe
zitting van 7 September 1897 kwam het voorstel aan de orde.
De heer Teychiné noemde deze belasting onbillijk en onrecht
vaardig, omdat zij den belastingschuldige niet treft overeen
komstig zijn vermogen.
Spreker stelde voor de opcenten op de personeele belasting
na 1 Januari 1898 niet meer te heffen, doch in plaats daarvan
den hoofdelijken omslag met 40000,te verhoogen.
De heer Rombouts stelde, als amendement op dat voorstel,
voor, 50 opcenten te heffen op het personeel en het te kort
komende te vinden door verhooging van den hoofdelijken
omslag.
Aan de beraadslagingen over beide voorstellen namen deel,
behalve de heeren Teychiné en Rombouts, de heeren Sassen,
Van Dam, Nelissen, Scheltus en de voorzitter.
Besloten werd, met het oog op het ingrijpende voorstel
van den heer Teychiné, de stemming tot eene volgende
vergadering aan te houden.
De beraadslagingen werden heropend in uwe zitting van
2 October 1897. Op een zeer uitgebreid betoog, door vele
cijfers toegelicht, bouwde de heer mr. Bloemarts diens
conclusie, dat de opcenten op de personeele belasting be-
hooren gehandhaafd te blijven.
De heer Heijlaerts nam uit de door den heer mr. Bloe
marts gehouden rede, welke tijd tot overweging vorderde,
aanleiding voor te stellen de beslissing nogmaals aan te
houden, waartoe na eenige beraadslaging, waaraan, behalve