98 »van het verschuldigde recht door een ieder, hetzij inge- ze ten of vreemdeling kunnen gebruikt worden voor open- sbare aankondigingendat zij derhalve te beschouwen zijn sals werken of inrichtingen ten dienste van het verkeer, »maar niet uitsluitend ten dienste van het verkeer binnen »de gemeente. »Na dat antwoord zal wellicht bij den minister de beden- »king rijzen, of het besluit wel voldoet aan den eisch van sart. 254 der gemeentewet. Naar aanleiding van onzen «brief van 23 September 1897, G, no. 33 werden te dien aan- »zien voor zooveel betreft de jaren 1895 en 1896 door U sin de memorie van toelichting cijfers medegedeeld, die den »gerezen twijfel niet geheel wegnemen. «Alvorens de briefwisseling met den minister voort te zet- «ten, hebben wij gemeend U in de gelegenheid te moeten «stellen uwe zienswijze te doen kennen en de heffing, zoo snoodig, nog nader toe te lichten." Wij gaven hierop het volgend antwoord »Het valt ons moeielijk met U samen te gaan in meening, «dat aanplakborden in de gemeente dienen of de bestemming «hebben, om het verkeer i. c. het algemeen handelsver keer te bevorderen. «Dusdanige wijde strekking toch, welke niemand voor oogen sheeft gestaan, hebben ze niet, hier niet en waarschijnlijk »ook elders niet. »Het ten gebruike stellen van aanplakborden of zuilen is suitteraard iets geheel plaatselijksnoch door wet of veror- sdening voorgeschreven, en strekt ten dienste van het ver- )>keer binnen de gemeente, in verband met dé ter zake be- »staande policiaire verbodsbepalingen. Door de gelegenheid »te verschaffen op bepaalde plaatsen aankondigingen te doen, »wordt de openbare orde bevorderd in de gemeente. sWel is waar wordt de vreemdeling niet uitgesloten, maar »dit is enkel eene toevallig bijkomende zaak, een onafwijsbaar «gevolg van het voorzien in eene plaatselijke behoefte, waar sdoor het beginsel niet verloren gaat. «Kondigt een vreemdeling iets aan, dan betreft dit nog «doorgaans een voorwerp, hier of daar verkrijgbaar in de «gemeente.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1897 | | pagina 128