114 Voor het Archief heb ik reeds vier folio's verzameld. Velen hebben zich ook dit jaar om inlichtingen tot mij gewend, en menigeen heb ik kunnen bevredigen. Eene opmerking moet mij echter hier van het hart. Ondanks de groote waardeering, waarin een archie! tegenwoordig zich verheugen mag, zijn er altijd nog, die geheel verkeerde of minstens onjuiste denkbeelden koesteren omtrent een archie!. Sommigen zijn van meening, dat daar alles moet gevonden worden, omdat alles, zoo meenen zij, daar te vinden is. Weer anderen oordeelen, dat men slechts behoeft te vragen, om het antwoord aanstonds te ontvangen. Een deskundige echter weet, en een verstandig mensch zal het begrijpen, dat in een archief slechts datgene kan worden na gespoord, wat een onderwerp raakt tot dat archie! behoorende, en dat dan ook nog niet alles, wat men er moest vinden, wer kelijk kan gevonden worden, om de eenvoudige reden, dat niet alles ons is bewaard gebleven. Slordigheid, minachting en kwade trouw hebben veel doen verdwijnen. En dan, gelijk in een doolhof vaak eerst na langen tijd de weg wordt gevonden, zoo is men in een labyrinth, gelijk archieven zijn, niet altijd aanstonds op het rechte spoor. Wat ons archie! betreft, hoop ik door mijn werk weldra den draad van Ariadne te hebben gevonden. Voor sommige onderzoekingen is ons archief de ware plaats niet meer. Ik bedoel wanneer het de akten van de Schepen bank en andere rechterlijke Collegiën geldt. Vooral gevoelen wij bij herhaling het gemis der registers van overdrachten van huizen en erven, en van de Vestbrieven. Reeds een paar maal heb ik in mijn verslag gewezen op de mogelijkheid, wederom in het bezit der bedoelde bescheiden te worden gesteld; ik zou er dan ook hier het zwijgen aan hebben toegedaan, ware het niet, dat ik door eene ministerieele be schikking ook nu weer tot spreken mij genoopt gevoelde. In het Nederlandsch Archievenblad lees ik: »De St. Ct. n°. 305 bevat een koninklijk besluit van 16 December 1897, waarbij de termijn, gesteld in art. 3 van het koninklijk besluit van 8 Maart 1879 (Stbl. n°. 40), houdende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1897 | | pagina 144