232
van welke hij minstens 2 maal 24 uren te voren moet
kennis geven aan den opperbrandmeester.
Het college van brandmeesters verloor in het afgeloopen jaar
een verdienstelijk lid, den heer A. de Bruijn, die vele jaren
als brandmeester, laatstelijk als adjunct-opperbrandmeester,
dienst had gedaan, en wel tengevolge van zijn vertrek uit
deze gemeente.
In zijne plaats werd benoemd mr. A. L. van Driel Krol,
en als brandmeester speciaal belast met de zorg voor het mate
rieel der waterleiding, tevens met de oefening der politie, de
heer E. de Bruijn.
Bovendien maakten de bovenomschreven maatregelen tot voor-
koming van brandgevaar bij tooneelvoorstellingen en bij kermis
en najaarsmarkt cene aanvulling van het college hoogst wen-
schelijk, daar de controle dei' verschillende brandwachten tal
van nieuwe werkzaamheden medebracht, welke men onder meer
deren dan de destijds bestaande brandmeesters wenschte te
verdeelen.
Aldus werd als brandmeester van het personeel van den red
dingswagen benoemd mr. H. R. van Maasdijk, en als brand
meester van de afdeeling «buitenwijk" van kring IV de heer
F. Smits.
Hieronder volgt een staat van de branden en van de oefe
ningen, welke in 1800 zeven en negentig hebben plaats gehad
met de daarop gevallen kosten.
Zooals uit de kostenbedragen reeds te zien is, zijn de branden
geen van alle van eenigen omvang geweest. Alle werden zij
reeds in den aanvang gestuit.
Ten aanzien van de oefeningen moet worden aangeteekend
1°. dat de «patentkoppelingen", in 1806 aangeschaft, zeer
doelmatig zijn gebleken; en
2°. dat het streven vooral daarop is gericht geweest de tucht
onder het personeel op een hooger peil te brengen.
De jaarlijksche brandschouw bij de hoveniers en bij de bak
kerijen en fabrieken werd ook dit jaar gehouden.