61
was, zoodat in dat geval de huur gereedelijk kon verlengd
worden tot 1 Mei 1898.
Met den voorzitter voerden het woord de heeren mr.
IngenHousz, Heijlaerts, mr. Mathon en mr. Van Dam,
waarna in stemming werd gebracht het voorstel van bur
gemeester en wethouders om de huurovereenkomst van kracht
te doen blijven tot 1 Augustus 1897, doch dit voorstel werd
met 10 tegen 8 stemmen verworpen.
Daarna kwam aan de orde het tweede voorstel om de huur
te doen voortduren tot 1 Mei 1898, onder voorwaarden, dat
op kosten van den huurder een houten gebouw met ver
warming gedurende de wintermaanden op het Stadserf zou
geplaatst worden ten behoeve van den keurmeester van
slachtvee en vleesch, alsmede dat de huurder zou gehouden
zijn het dak boven het archief, zoo noodig, van stormlatten
te voorzien.
De eisch van verwarming werd losgelaten op voorstel van
den heer Nelissen en de woorden »zoo noodig" uit het voor
stel gelicht op initiatief van den heer Rombouts.
Inmiddels werd nog het woord gevoerd door de heeren
Sassen en Teychiné, benevens door den voorzitter, ter
wijl de heer Van Hal verklaarde zich bij deze en ook bij
volgende stemmingen over de onderwerpelijke zaak van mede
stemmen te zvdlen onthouden.
Het voorstel om de huurovereenkomst tot 1 Mei 1898 van
kracht te doen blijven, voor het geval de huurder het ge
bouw niet reeds vroeger ter beschikking van de gemeente
kon stellen, werd daarop aangenomen met 10 tegen 6 stem
men. Ook de heer Rombouts had zich bij deze stemming
van medestemmen onthouden.
Verschillende met elkander samenhangende punten (Zie
blz. 109111 verslag 1896), bepaaldelijk die van den keur
meester van slachtvee en vleesch en de politie, geraakten
in 1897 los van elkander, zoodat die ter behoorlijke plaatse
elk afzonderlijk zullen besproken worden. (Zie punt XXV en
XXXV hierna.)
Het houten gebouw, waarvan boven sprake is, is niet be
hoeven geplaatst te worden, omdat de betrokken keurmeester
inmiddels naar elders was vertrokken.