59 „daarenboven is het niet juist, dat daar gesproken wordt van een „aftrek van den aanslag. „Ten slotte bestaat bij den minister bedenking tegen art. 4, derde „lid, der invorderingsverordening. Bijstand door eene commissie „van raadsleden te verleenen aan burgemeester en wethouders bij „het opmaken der kohieren, doet, naar 's ministers meening, afbreuk „aan de waarborgen, die de gemeentewet heeft willen verschaffen, „waar zij bepaaldelijk burgemeester en wethouders met het opma ken en den raad met het vaststellen der kohieren heeft belast. „Wordt aan burgemeester en wethouders vergund zich door eene „commissie uit ingezetenen, niet-raadsleden, te doen voorlichten, dan „bestaat hiertegen geen bezwaar. „Wij verzoeken U de besluiten in den aangegeven zin te wijzigen." Dit schrijven deden wij vergezeld gaan van ons prae-advies, strek kende om aan de bedenkingen, door den Minister in het midden ge bracht, te gemoet te komen, en voorts in te trekken het raadsbesluit van den 13den November 1897, waarbij werd vastgesteld de veror dening, regelende de samenstelling en den werkkring der commissie van bijstand bij het opmaken der kohieren van den hoofdelijken om slag en het onderzoek der bezwaarschriften. De Heer Heijlaerts vroeg, of er niet een middel zou kunnen ge vonden worden om de percentage niet zoo hoog op te voeren, als thans het geval zou worden. Daartoe, meende de voorzitter, bestond geen ander middel dan het weder heffen van opcenten op het personeel. De Heer Witsenborg besprak de Berlijnsche methode, hierin be staande, dat de aanslagen der belastingschuldigen, wier inkomen niet met juistheid bekend is, jaarlijks geleidelijk worden verhoogd tot zoolang de betrokken belastingschuldige eene reclame indient. In dit laatste geval moet hij voor eene commissie verschijnen en de opgave omtrent zijn inkomen met e-ede bevestigenoverigens gaf spreker in overweging om, met toepassing van art, 245 der gemeentewet, de forensen aan te slaan. De voorzitter wees er spreker op, dat de verplichte eedsaflegging

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1898 | | pagina 106