60 niet kon worden toegepast en wat de forensen aangaat, hierop bij de samenstelling der verordening was gelet. Na verdere besprekingen hierover tusschen den heer Witsenborg en den voorzitter, besprak de heer Heijlaerts het stelsel van eigen aangifte. Daartegen ontvouwde de voorzitter het reeds vroeger geopperde bezwaar, dat dan de bewijslast kwam te rusten op het college1, dat, in afwijking van de aangifte, den verhoogden aanslag bewerkstelligd had. De Heer Mr. IngenHousz wilde wel toegeven, dat de bewering van den voorzitter in theorie volkomen juist was, doch volgens spre ker zou de praktijk ongetwijfeld andere uitkomsten geven. De Heer Rombouts gaf zijne vrees te kennen, dat wanneer het systeem van eigen aangifte gevolgd wordt nu reclamanten zoo herhaaldelijk door Gedeputeerde Staten in het gelijk worden gesteld, niettegenstaande zij slechts ontkenningen, geen bewijzen tegen den te hoogen aanslag aanvoeren de gemeente nog meer machteloos tegenover de reclamanten zou komen te staan. De Heier Mr. van Dam vroeg, of het de bedoeling was de wetsbe palingen ten opzichte der forensen reeds dit jaar toe te passen, waarop de voorzitter bevestigend antwoordde. De Heer Witsenborg wenselite de bedoeling te kennen van B. en W. omtrent de commissie van bijstand, nu de Minister verklaarde, dat hij zich tegen eene commissie uit de burgerij niet zou verzetten. De meening daaromtrent van B. en W. is zegt de voorzitter dat het niet wenschelijk is zulk eene commissie, waarvoor het moeie- lijk zal zijn personen te vinden, geschikt en bereid de taak welke op hen zou komen te rusten op zich te nemen, in het leven te roepen. Daarna werd overeenkomstig het voorstel vervat in ons voorom schreven praeadvies besloten. De betrekkelijke verordening werd goedgekeerd bij K. B. van den 22. Maart 1898, N°. 12. VUI Aanvrage van Ter zake der i. m. bedoelde aanvrage, welke wij omschreven in hetbestuur der Groote Socie-ons vorig verslag, blz. 108109, was door m uwe zitting van den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1898 | | pagina 107