73
een, bij wijze van amendement op dat voorstel, van den heer W.
G. H. Rombouts tot het maximum van 50.
Beide voorstellen gingen vergezeld van uitgebreide memoriën van
toelichting, welke in extenso in de raadsnotulen zijn opgenomen.
Een voorstel van den heer Teychiné om de zaak aan te houden
tot eene volgende vergadering kon geen meerderheid van stemmen
verwerven, zoodat zij aan de orde werd gesteld.
Hoe belangrijk de beraadslagingen ook waren, de uitgebreidheid
daarvan belet ons ze te dezer plaatse te ontvouwen. Bewaard zijn ze
gebleven in de raadsnotulen, waarheen wij moeten verwijzen. Het
woord voerden de lieeren Rombouts, Witsenborg, Mr. Bloemarts, Mr.
Reigersman, Nelissen, Mr. Ingen-Housz, Teychiné, Lijdsman en de
voorzitter.
Daarna kwam allereerst in stemming het bovenbedoelde amende
ment van den heer Rombouts, dat met 11 tegen 7 stemmen verwor
pen werd. Tegen stemden de hoeren Bloemarts, Van Hal, Lijdsman,
Staal, Scheltus, Reigersman, Teychiné, Verschraage, Witsenborg,
Ingen-Housz en de voorzitter.
Vóór waren de heeren Slechtriem, Rombouts, Sassen, Rees, Nelis
sen, Van Dongen en Heijlaerts.
Vervolgens kwam in stemming het voorstel van den heer Witsen
borg, dat eveneens met 11 tegen 7 stemmen verworpen werd.
Tegen stemden nu de heeren Rombouts, Lijdsman, Staal, Nelis
sen, Scheltus, Van Dongen, Reigersman, Teychiné, Verschraage,
Heijlaerts en Ingen-Housz.
Voor waren nu de heeren Slechtriem, Bloemarts, Van Hal, Sas
sen, Rees, Witsenborg en de voorzitter*.
De belangrijke quaestie bleek weldra slechts schijn-dood te zijn
geweest.
In uwe vergadering toch van den 30. Juli 1898 kwam een voorstel
in van den heer J. H. Witsenborg, om te rekenen van den eersten
Januari 1899 ten behoeve der gemeente Breda te heffen op de
hoofdsom der personeele belasting vijftig opcenten. (Diens vroeger
voorstel gold 65 opcenten).